docent Joktan Willem

​

• ACTIVA: activa of ‘debet’ worden ook wel de bezittingen van een bedrijf genoemd. Deze term wordt het meest gebruikt bij een boekhoudbalans.

  • Er zijn immateriële vaste activa en materiële vaste activa. Bij immaterieel gaat het om zaken die u niet kunt aanraken, zoals een patent of octrooi. Materiële activa zijn de activa die u wel kunt aanraken, zoals machines die worden gebruikt of het kantoorpand van de onderneming. 

  • Vlottende activa: alle investeringen die op korte termijn (binnen het jaar) in geld omgezet kunnen worden, zoals voorraden, vorderingen op klanten en liquide middelen. 

• PASSIVA: passiva of ‘credit’ zijn de schulden van een bedrijf. De passiva kant van een balans laat zien op welke manier de activa worden betaald en hoeveel geld er is geïnvesteerd in een bedrijf. Passiva wordt onderverdeeld in eigen vermogen en vreemd vermogen.

• EIGEN VERMOGEN = de totale activa minus de totale schulden. Het eigen vermogen is minder belangrijk voor eenmanszaken en is vooral relevant voor vennootschappen. Het eigen vermogen kan namelijk gezien worden als de schulden van de onderneming aan de (mede-)eigenaren. Aan het eigen vermogen kunt u zien in hoeverre het bedrijf de financiële verplichtingen kan nakomen. Het hebben van voldoende eigen vermogen is belangrijk voor een bedrijf, omdat het hebben van teveel geleend geld voor problemen kan zorgen. Het eigen vermogen kan op verschillende momenten toe of afnemen. Maakt het bedrijf winst? Dan zal het eigen vermogen stijgen.

• EIGEN INBRENG = bedrag dat de ondernemer zelf investeert bij de opstart van de zaak, zowel in geld als in natura. 

• VREEMD VERMOGEN - het omvat alle schulden van een bedrijf, zoals een lening bij een bank. Er is zowel kort als lang vreemd vermogen. Onder het kort vreemd vermogen van een bedrijf vallen alle schulden met een looptijd van minder dan één jaar. Denk hierbij aan betalingsverplichtingen zoals lonen die uitbetaald moeten worden en belastingen. Lang vreemd vermogen zijn de schulden met een looptijd van langer dan één jaar. Voorbeelden hiervan zijn een hypotheek of een banklening. 

• EVENWICHT - Let op: het totaal aantal van het eigen vermogen en het vreemd vermogen moet gelijk zijn aan de debetzijde (activa en liquide middelen) van de balans.

• FINANCIERING - bronnen waarmee de onderneming wordt gefinancierd. Het omvat eigen inbreng, schulden op lange en korte termijn. 

• LIQUIDITEIT - Liquide middelen zijn het geld dat een bedrijf in de kas of op de bankrekening heeft. Het woord ‘liquide’ staat voor vloeibaar, wat aangeeft dat er een snelle verplaatsing van dit geld mogelijk is. De liquide middelen staan op de linkerzijde van de balans. Ze vallen onder de vlottende activa: bezittingen die van korte duur in een bedrijf aanwezig zijn. Liquide middelen worden vaak gebruikt voor de betalingen van salarissen, het aflossen van schulden of om aan kortlopende betalingsverplichtingen te voldoen. Het kan voorkomen dat je op jaarbasis winst maakt maar gedurende het jaar wel momenten hebt waarbij je geen middelen hebt om iets te betalen. Dit blijkt uit de maandelijkse liquiditeit. 

• MARGE = wat overblijft na verkoop van product of dienst na aftrek van kostprijs. Kan ook een totale marge zijn = omzet - kosten

• OMZET = totaalbedrag van verkopen in een bepaalde periode 

• KLANTENVORDERING = bedragen die je nog tegoed hebt van klanten omwille van geleverde maar nog niet betaalde producten en diensten. Hiervoor maak je een FACTUUR op. 

• DEBETNOTA = Een debetnota (of debetfactuur) is een document dat op een factuur lijkt, met een verhoging van het bedrag van een eerdere factuur. 

• CREDITNOTA = Een creditnota (of creditfactuur) is een document dat op een factuur lijkt, met een verlaging of een kwijtschelding van het bedrag van een eerdere factuur. 

• AFNEMERSKREDIET = een krediet die afnemers aan leveranciers verlenen door de bedragen vooruit te betalen voor goederen en diensten die nog geleverd moeten worden. De vooruitbetaling kan worden gezien als een soort lening aan het bedrijf. Het bedrijf moet dan wel binnen de afgesproken termijn de goederen/diensten bewerkstelligen. Op de balans komt het afnemerskrediet te staan onder de noemer ‘vooruit ontvangen bedragen’. Dit type lening wordt meestal snel afgelost, waardoor deze kredietvorm onder het kopje ‘kort vreemd vermogen’ geplaatst mag worden. 

• VOORRAAD - Aan het einde van ieder boekjaar moet er worden bekeken welke grondstoffen, goederen enzovoorts nog in voorraad zijn. De producten hebben allemaal een bepaalde aanschaffingswaarde. Het opstellen van een gedetailleerde lijst van de voorraad is wettelijk verplicht. 

• JAARREKENING = het geeft een financieel overzicht van uw onderneming en wordt ieder jaar opnieuw opgesteld. De balans en de resultatenrekening komen hierin terug. ​

• RESULTATENREKENIG = het geeft de opbrengsten en de kosten van een onderneming over een bepaalde periode weer. Deze wordt jaarlijks opgesteld. Een andere benaming voor resultatenrekening is de winst- en verliesrekening.

• JOURNAALPOST: inboeken gebeurt met een journaalpost, deze geeft aan of een post gedebiteerd of gecrediteerd dient te worden. Een journaalpost bestaat uit twee regels die altijd in evenwicht moeten zijn, namelijk de debetzijde en creditzijde. In het journaal ziet u alle boekingen terug die zijn gedaan in een boekjaar samen met de boekstuknummers en de bijbehorende facturen. Per financieel feit stelt u een journaalpost op.

• AFSCHRIJVINGEN = het boekhoudkundig spreiden van de aanschaffingskost van vaste activa over de waarschijnlijke levensduur van deze goederen. 

• KASSTROOMOVERZICHT - Op z’n Engels wordt dit ook wel cashflow management genoemd. Dit is een overzicht van alle feitelijke geldtransacties die het boekjaar inkomen en uitgaan. Met een kasstroomoverzicht krijg je inzicht in de manier waarop liquide middelen van uw onderneming zijn besteed. Ook zie je vanuit welke bronnen je de liquide middelen heeft ontvangen. Kortom, een kasstroomoverzicht laat zien waar het geld in een onderneming vandaan komt en waar het aan wordt besteed. Zo weet u wat er allemaal is omgegaan binnen het bedrijf.

• VASTE KOSTEN = kosten die op vaste regelmaat (maandelijks, jaarlijks) terugkeren ongeacht de omzet.

• VARIABELE KOSTEN = kosten die veranderen door een toename of afname in de omzet, zoals bijvoorbeeld grondstofkosten. 

• BTW = belasting op de toegevoegde waarde. Dit is een belasting op goederen en diensten die door de eindconsument gedragen wordt. Tarieven bedragen 21, 12 of 6%. 

​